Ekklesia
Op zondagochtend 28 september gaf ik een toespraak bij Ekklesia, in de Rode Hoed. Lees de hele bijdrage hieronder.
Doe het toch maar
Ook op die momenten
Dat je denkt dat
Niemand je ziet
Blijf het doen
Roer je
Kom opdagen
Maak een vuist
Laat je horen
---
Dit jaar, het zal u niet zijn ontgaan, bestaat Amsterdam 750 jaar.
Tijd om feest te vieren, en dat hebben we uitbundig gedaan.
Op de Ring, met SAIL, met een straatvoetbaltoernooi in alle stadsdelen.
En met nog honderden andere evenementen…
Maar… we vieren niet alleen feest.
Een mijlpaal als deze is ook een mooie gelegenheid om een kritische blik op onze geschiedenis te werpen.
Met elkaar in gesprek te gaan over de toekomst van onze stad.
En om te praten over de identiteit van onze stad.
Wat maakt Amsterdam Amsterdam?
Zijn we nog steeds de stad van vrijheid en verdraagzaamheid die we zo graag willen zijn?
En hoe staat het eigenlijk met de drie woorden in het devies van onze stad: "Heldhaftig, Vastberaden, Barmhartig", dat Koningin Wilhelmina in 1946 aan onze stad verleende, als blijk van waardering voor de houding van de stad tijdens de oorlog.
Nu was op die houding behoorlijk wat aan te merken, maar dat is iets voor een andere gelegenheid.
Het gaat me er nu om dat we het devies Heldhaftig, Vastberaden, Barmhartig sindsdien met trots dragen.
Maar… is dat wel gepaste trots?
Kunnen we het nog wel waarmaken in deze tijd?
Daar maak ik me weleens zorgen over.
En dan vooral over de barmhartigheid.
Het is een woord dat in de gewone spreektaal zelden nog wordt gebruikt. Maar in de Bijbel kom je het veelvuldig tegen.
We worden daarin voortdurend opgeroepen om barmhartig te zijn; om te zorgen voor wie honger heeft, voor wie arm is, voor wie geen vader en moeder meer heeft. Om empathisch te zijn, om te kijken naar de ander, om solidair te zijn.
De barmhartige Samaritaan is ongetwijfeld een van de beroemdste stukken in de Bijbel. Ook als je ongelovig bent opgegroeid, zoals ik, heb je er weleens van gehoord. Maar weten we eigenlijk wel goed wat het verhaal ons wil zeggen?
In de tijd van Jezus leefde een Wetgeleerde, een man die het Schrift van haver tot gort kende. Hij dacht dat Jezus misschien zelf wel niet goed begreep wat barmhartigheid eigenlijk betekende. Hij had niet zoveel vertrouwen in deze nieuwe profeet, en stelde hem op de proef.
Om het eeuwige leven te verkrijgen, de hoogste beloning mogelijk, staat geschreven dat u uw naaste als uzelf lief moet hebben, zei hij. Maar, vraagt hij Jezus: Wie is die naaste dan?
Jezus besluit hem geen rechtstreeks antwoord te geven, maar een verhaal te vertellen. Zodat de Wetgeleerde het kan invoelen in plaats van alleen maar gedicteerd krijgt zoals hij waarschijnlijk gewend is.
Hij vertelt over de reiziger die wordt overvallen en over de drie mannen die hem passeren. De priester die met een boog om hem heenloopt. Zijn volgeling, de Leviet, die hetzelfde doet. En tot slot de Samaritaan, die wel besluit te helpen. ‘Wie van deze drie is volgens u de naaste geworden van het slachtoffer van de rovers?’, vraagt hij de Wetsgeleerde.
Een retorische, maar ook best een verrassende vraag. De Wetgeleerde vroeg ‘Wie is mijn naaste?’. Maar Jezus draait het om: niet de beroofde reiziger is de naaste, maar degene die de helpende hand uitsteekt.
In Het verhaal gaat, dat ik als twintiger las om mezelf wat Bijbelkennis bij te brengen, maakt dominee Ter Linde een mooie vergelijking met het verhaal van een Drentse boer die in de oorlog de regeringskoerier Bestebreurtje op zijn land trof. Die was ’s nachts uit een Engels vliegtuig gesprongen met een geheime missie, maar had tijdens de landing zijn been gebroken. Een televisieverslaggever interviewde de boer jaren later: ‘Wat ging er door u heen, die vroege morgen, toen u Bestebreurtje in uw weiland zag liggen?’
‘Ik wou dat hij er niet gelegen had’, zei de boer, ‘maar toen hij er lag, lag hij er voor mij’.
‘Wie is de naaste?’ vraagt Jezus. ‘De man die hem barmhartigheid heeft betoond’, antwoordt de Wetgeleerde. En Jezus bevestigt dat dit het goede antwoord is: ‘Doet u dan voortaan net zo’.
Doe het toch maar
Zeg dat maar tegen jezelf op die momenten
Dat je niet meer weet waarvoor je het doet
Wat zegt het verhaal van de barmhartige samaritaan over ons? Zijn wij de goede naasten als we iemand op ons pad treffen die hulp nodig heeft? Of lopen we er met een grote boog omheen?
Het verhaal van de barmhartige Samaritaan maakt duidelijk dat de meesten van ons er niet perse op zitten te wachten om naasten te worden. Ook de Samaritaan zit er niet op te wachten om onderbroken te worden op zijn reis. Hij kent de beroofde reiziger niet waarover hij zich ontfermt. Zijn barmhartigheid kost hem tijd en geld. Misschien was met een boog er omheen lopen wel makkelijker geweest. Maar krijgt hij dan wel zielenrust? En bovendien: wie zal zijn naaste zijn als hij beroofd en berooid in de goot terechtkomt?
Doordat Jezus de vraag over ‘wie is mijn naaste?’ omdraait naar onszelf en vertelt in verhaalvorm, maakt hij duidelijk wat het belangrijkste ingrediënt is van barmhartigheid: empathie. Je in de ander verplaatsen alsof je het zelf had kunnen zijn. Juist dat lijken we steeds vaker uit het oog te verliezen. In de woorden van Arnon Grunberg: “We vergeten zo gemakkelijk dat we ook die ander hadden kunnen zijn.”
We leven in toenemende mate in een tijd waarin het ontmenselijken van de ander die een naaste nodig heeft - vluchtelingen, religieuze minderheden, slachtoffers van oorlogsmisdaden- overal weer de kop op steekt. “Ze eten onze honden en katten op” loog de president van de Verenigde Staten over migranten. En dat was nog maar het begin.
En ook in Nederland hoor je mensen praten over mensen op de vlucht voor vervolging of geweld, alsof het dieren zijn.
Hoe stuitend…
We zijn niet eens bereid om ernstig gewonde, doodzieke kinderen uit Gaza te laten overkomen, om ze hier de best mogelijke zorg te kunnen geven.
Hoe gekmakend…
Durven we nog elkaars naasten zijn, of is het makkelijker weg te kijken?
Zien we elkaar überhaupt nog, als we bovenop dat paard door de mist van deze tijd rijden?
Doe het toch maar
Ook als ze blijven zeggen
Dat het hier niet Amerika is
Dat het hier niet zo erg is
Dat je anders maar moet ophoepelen
Naar een ‘eigen’land
Het belang van barmhartigheid, van empathie, ook, of misschien zelfs wel vooral, als het niet direct je eigen lot betreft is zelden zo treffend verwoord als door Martin Luther King. In zijn strijd tegen racisme en discriminatie zei hij op een gegeven moment dat hij tot de “betreurenswaardige conclusie” was gekomen, dat de grootste hindernis op weg naar vrijheid niet de Ku Klux Klan was, maar de gematigde witte mens. Iemand die meer gehecht is aan “orde” dan aan rechtvaardigheid; die een negatieve vrede – de afwezigheid van spanning – verkiest boven een positieve vrede – de aanwezigheid van rechtvaardigheid. Die constant zegt: Ik steun het doel dat je nastreeft, maar dit is niet het juist moment om er actie voor te voeren. Wacht maar op een beter moment”.
Als je dat naar vandaag vertaalt, is het opvallend hoe waar deze woorden nog steeds klinken...
Gematigde politieke partijen die zich in een mantel van zogenaamde redelijkheid, van tolerantie, van veilige afzijdigheid wentelen, om zich maar niet uit te hoeven spreken.
Sussende woorden spreken over radicale denkbeelden en handelingen die onze democratie en onze rechtsstaat bedreigen.
De mensen die vorig weekend een spoor van vernieling door Den Haag aanrichtten, agenten aanvielen en het D66 kantoor belaagden, ‘tuig’ of ‘hooligans’ noemen, zonder te willen luisteren naar wat ze roepen, zonder te willen zien door welke publieke figuren zij al jaren worden geïnspireerd en opgehitst.
Die passiviteit, die weigering om te normeren, is gevaarlijker denk ik soms dan die rechts-extreme raddraaiers zelf.
---
Doe het toch maar
Ook al is de verleiding soms groot
Om je stil te houden
Je te schikken
Omdat nooit iedereen hetzelfde recht
Zal hebben
Om comfortabel
In hun eigen lichaam
Huis, in dit land te zijn
Wat is het dan waard?
Hoe is het zover gekomen dat de solidariteit is weggeebt? Hoe kunnen we het tij keren?
Hoe krijgen we weer oog voor elkaar?
In een tijdsgeest die al lange tijd wordt gedomineerd door individualisme en eigenbelang.
Waarin ons wordt ingepeperd dat succes een keuze is en dus falen onze eigen schuld.
Waarin de samenleving in toenemende mate bestaat uit een paar winnaars en heel veel verliezers.
Hoe krijg je dan de solidariteit terug in een samenleving die toenemend doordrenkt is van het neoliberale idee dat iedereen individueel verantwoordelijk is voor het eigen succes?
De Amerikaanse filosoof Michael Sandel noemt de geïndividualiseerde manier waarop wij naar succes kijken de ‘tirannie van verdienste’. Succes zien als een individuele prestatie, een eigen verdienste zonder erkenning dat het grotendeels ook het gevolg is van puur toeval – je bepaalt zelf namelijk niet het talent waar je mee wordt geboren en de omstandigheden waardoor je wel of niet vooruit geholpen wordt – leidt tot ongepaste zelfingenomenheid aan de kant van de winnaars en een gevoel van vernedering en gekrenkte trots aan de kant van de verliezers.
Sandel wijst ons op de grote maatschappelijke consequenties van dit vernederende ‘individualiseren van succes’: het perst solidariteit uit de samenleving en zorgt zo voor toenemende ongelijkheid en onderlinge polarisatie.
Om dat te doorbreken moeten we af van het idee dat succes een keuze is en beter beseffen dat het in hoge mate het gevolg is van toeval en geluk. Het geluk dat je met een goed stel hersens bent geboren, dat je gezond bent, dat je in staat bent om je in te zetten. En het geluk dat je geboren bent in een omgeving die je mogelijkheden biedt en vooruithelpt.
Het had zomaar anders kunnen zijn. Je had zomaar… die ander kunnen zijn.
Als we dat tot ons door laten dringen, dan zullen we ook een ander meer gunnen, bereid zijn om onze welvaart eerlijker te delen, en beter in staat zijn om samen tot oplossingen komen voor de grote en urgente maatschappelijke problemen waar we voor staan: hoe we de natuur redden, hoe we de opwarming van de aarde tegengaan, de grote tekorten in de publieke sector opvullen, een humaan en houdbaar migratiebeleid voeren, de woningnood stoppen en de bestaanszekerheid van mensen verbeteren.
Dat klinkt optimistisch, en dat ben ik ook…
Doe het toch maar
Ook op die momenten
Dat je denkt dat
Niemand je ziet
Ik geloof oprecht dat we aan het begin staan van een nieuw tijdperk.
Een tijd waarin we vertrouwen en saamhorigheid weer kunnen laten groeien.
Een tijdperk, waarin we ons weer beter kunnen verplaatsen in de ander.
Samen kunnen we echte verandering tot stand brengen.
Door rijkdom en kansen eerlijker te delen.
En door echte oplossingen te vinden voor de uitdagingen van deze tijd.
Voor onszelf, én voor de ander, zoals onze kinderen.
Want zij verdienen een betere toekomst. Een gezonde en veilige toekomst. Gelijke kansen. En een echte kans op een goed leven.
In zijn boek ‘Wij zijn de tijden’ beschrijft theoloog Hans Alderliesten een preekfragment van kerkvader Augustinus met daarin de volgende dialoog:
“Het zijn slechte tijden!” roept iemand. Waarop Augustinus koeltjes reageert: “Dat zeggen de mensen tenminste.” Een ander roept: “Het zijn moeilijke tijden!” Augustinus antwoordt: “Je kunt het kwaad, en slechte of moeilijke dingen buiten jezelf situeren. Dat is de makkelijke weg. Het kwaad, dat bevindt zich buiten mij. Hetzelfde geldt voor de tijd waarin we leven: gaat dat buiten ons om?” Hij bedoelt: Wij ondergaan niet alleen maar, wij zijn tijd.
Laat ons dus niet wegkijken. Er met een boog omheen te lopen. Laat ons samen de hoopdragers zijn van een betere tijd. Kijk om je heen: We zijn met velen. We hoeven niet te wanhopen.
We kunnen een ander opmerken, ook al lijkt die niet op ons. Ook al houdt het ons op. We kunnen naasten zijn.
Dus verdrijven we samen de mist, stijgen van ons paard, slaan onze mantel om de ander heen, verzorgen de wonden en bieden de ander, en dus ook onszelf, een hoopvolle toekomst…
---
Doe het toch maar
Blijf herhalen
Wat je gisteren zei
Zeg het vandaag weer
En morgen ook